De Kameel en de Bedoeïen
Een uitstervende tweeëenheid
Auteur Fred Ros, conservator Museum voor Volkenkunde
Als wij Nederlanders aan een kameel denken, stellen we ons er ook een Arabier bij voor. Denken we aan een Arabier, dan doemt alras het beeld op van woestijnen en kamelen. Hoewel er volksstammen Arabieren zijn die liever niets met een kameel te maken willen hebben en de woestijn verafschuwen, is dit beeld sinds mensenheugenis diep gegrift in de geheugens van onze voorouders en dus van de onze. Dit stereotype is niet zomaar uit de lucht komen vallen, maar gaat terug op een bestaand en zeer oud cultuurpatroon dat een oude beschaving diepgaand heeft beïnvloed en nog zijn sporen nalaat.
Waar gaat het om? Allereerst nog twee dingen. In deze context wordt met kameel bedoeld de Camelus dromedarius. Het woord kameel komt van het Arabische djamal of gamal, waarmee exact de dromedaris bedoeld wordt. En nu de Bedoeïen. Dit woord vindt zijn oorsprong in het Arabische woord badu of bedu – in de woestijn levende stammen. Naast de badu heb je bij de Arabieren de hadára – de beschaafde wereld van boeren en stedelingen. Een of ander dialect van boertjes van buten maakte van badu een meervoud baduwien, zij die in de woestijn leven.
Dit meervoud werd in het Nederlands een enkelvoud, één bedoeïen.
Het leven van een bedoeïen was hard. Hij moest bestand zijn tegen extreme hitte en koude en soms tegen honger en dorst. Hij moest beschikken over veel uithoudings-en doorzettingsvermogen en over alertheid en strijdvaardigheid, want er kon altijd wel iets misgaan of gevaar dreigen. Deze eigenschappen werden beschouwd als bijzondere deugden van de bedoeïen. Het leven werd bovendien bemoeilijkt door twisten over weidegronden en waterbronnen, veediefstallen en doorgang door andermans stamgebied. Dit leven was alleen binnen stamverband mogelijk. Een familie die uitgesloten werd, kon zich alleen van de ondergang redden door zich te laten adopteren door een andere stam. Men was dan weliswaar gered, maar werd nooit een volwaardig lid van de stam en bleef een verschoppeling.
Daar bedoeïenen steeds weer genoodzaakt waren naar nieuwe weidegronden te trekken, waren hun bezittingen tot een minimum beperkt. Welstand was moeilijk af te meten aan het interieur van de tent. Welstand was zichtbaar aan de grootte en kwaliteit van de veestapel. Rijkdom bestond in bezit van onroerend goed in dorpen langs de rand van de woestijn of zelfs in steden. Maar in de levenswijze waarvoor de bedoeïen zelf had gekozen, was weinig ruimte voor luxe en uiterlijk vertoon. Soberheid voerde de boventoon.
Toch is de bijdrage van de bedoeïen aan de overheersende Arabisch-islamitische cultuur groot geweest : de verschillende superieure kamelenrassen, het Arabische paard, een schitterende jachthond – de Saluqi – en, het meest cultuur overschrijdende van dit alles, de finesses van de jacht met de valk.
Hun grootste culturele bijdrage lag in het immateriële vlak: hun eigen gesproken taal. Taalminnend, taalbegaafd en –cultiverend verhieven zij het Arabisch tot een communicatiemiddel en kunsttaal die samen met het geschreven Arabisch uitgroeide tot een wereldtaal.
De situatie dat er slechts over weinig bezittingen beschikt kan worden, heeft er toe geleid dat de bedoeïenen al hun talenten legden in goed taalgebruik, welsprekendheid, vertelkunst, rijmend proza, poëzie, zang en dans. Gedichten werden niet gedeclameerd maar gereciteerd of gezongen.
Het is deze taal van de bedoeïenen uit de 6e eeuw en vroeger die enige tijd na het ontstaan van de islam, aan het begin van de 7e eeuw, de basis vormde van het klassiek Arabisch, meer nog dan de taal van de Koran.
Het Arabisch van de bedoeïenen gold als het puurste Arabisch, waarnaar men zich richtte. Deze achting was zo groot dat zelfs prinsjes in het verre Spanje voor een of twee jaar naar Arabië gestuurd werden om hun taalgebruik te vervolmaken.
In de pre-islamitische periode beschikte iedere stam over een dichter die de deugden van zijn eigen stam bezong. Hij was een soort propagandist en een p.r. man. Eén dichtvorm was zeer populair, de qasida. De qasida bestaat uit 60 tot meer dan 100 dichtregels die alle hetzelfde rijm hebben.
De dichter had de keuze uit 22 verschillende metra, van een eenvoudige tot zeer ingewikkelde. De soepelheid en de klankrijkdom van het Arabisch komen in de qasida het meest tot hun recht. Vandaar dat deze dichtvorm zelfs nu nog beoefend wordt. In de qasida moest ook een aantal thema’s aan de orde komen. Een van deze thema’s die men regelmatig daarin aantreft, is de beschrijving van het rijdier van de dichter, meestal dus zijn kameel. Maar ook elders in dergelijke gedichten komen kamelen ter sprake. Er is waarschijnlijk geen ander dier dan de kameel dat in de loop der eeuwen zo veelvuldig bezongen is. Het is een teken hoezeer de Arabier zich met de kameel verbonden voelde. Deze band strekt verder dan de dagelijkse realiteit.
Ata’ Allah – Geschenk van Allah
Benaming voor De Kameel door de Bedoeïen
De neergang van het bedoeïenendom zette in aan het begin van de 16e eeuw toen de Turken de Arabische landen aan zich onderwierpen en het Arabisch door het Turks naar het tweede plan werd geschoven.
De bedoeïenenstammen bleven (semi) autonoom ten opzichte van de Osmaanse sultan. De steden en het platteland waren onder het Osmaanse gezag. Waren vroeger badu en hadára nog enigszins een eenheid, nu trad een eeuwenlange scheiding in. Na de val van het Osmaanse Rijk was er in de nieuwe Arabische staten die naar Westers model geformeerd worden, eigenlijk geen plaats meer voor bedoeïenen. Deze staten hadden liever gesettelde en controleerbare burgers. Settlement programma’s werden er uitgevoerd, deels zelfs onder dwang opgelegd. Het economisch belang van de bedoeïenen nam af, omdat de kameel verdrongen werd door de personen-en vrachtauto. Dit proces zet door. Het zal niet lang meer duren of er worden alleen nog reukamelen gefokt bestemd voor de vele races. De jaarlijks terugkerende koninklijke wedrennen in Saoedi-Arabië met een deelnemersaantal van meer dan 2000 zijn wel de meest bekende.
Maar nu de woestijn zoveel leger is en bevloeid kan worden is het handiger om renkamelen op ranches te fokken.
De tweeëenheid bedoeïen – kameel is reeds vermeld in de 11de eeuw voor Christus. De geschiedenis leert dat op een gegeven moment gesettelde bedoeïenen toch terugkeren naar de woestijn. Zal het dit keer ook weer gebeuren?
Wie weet. Welvaart en comfort oefenen wel een grote aantrekkingskracht uit.
Het Fenomeen Kameel – Uitgave van het Natuur Museum te Rotterdam
Beeldmateriaal & Quote: © Stichting Dalèl